Door Maarten Brorens
Tot en met eind jaren veertig mocht in Heerlen in het openbaar geen carnaval gevierd worden, terwijl het in diverse andere plaatsen wel toegestaan was. Na de oprichting van De Winkbülle in 1947 – de stadscarnavalsvereniging die dit seizoen haar 77-jarig (11 maal 7) bestaan viert – kwam de vasteloavend in Heerlen schoorvoetend op gang.
Volgens archiefstukken uit 1665 werd toen wél carnaval gevierd in het dorpje Heerlen, maar er was weerstand vanuit de kerk: de predikant van de Hervormde Gemeente wilde de schout verzoeken carnaval op de Sabbatdag te verbieden. In ieder geval had in 1888 volgens bewaarde documenten in Heerlen een optocht plaats.
Er werd hier dus al vroeg vasteloavend gevierd. Echter, de komst van de mijnindustrie veranderde dat. Die trok veel mensen van buiten de provincie aan en naar verluidt maakten sommigen zich schuldig aan dronkenschap, mishandeling en zedendelicten. Uiteindelijk leidde dat tot maatregelen, politieverordeningen en verboden om carnaval vieren in Heerlen te ontmoedigen. Carnavalisten trokken toen naar elders voor hun vertier. Autoriteiten en kerk in Heerlen vonden het een ‘duivelsfeest’. Overigens gingen in die tijd ook stemmen op om de jaarlijkse kermis te verbieden wegens dronkenschap en ongeregeldheden, maar dat verbod kwam er niet.
Wat carnaval betreft waren er wel besloten feesten, o.a. georganiseerd door de Heerlensche Kegelbond, maar het op straat verkleed en/of gemaskerd gaan was verboden. Heerlen was hier overigens niet uniek in. Ook in mijnstad Geleen was de openlijke viering van carnaval lange tijd in de ban gedaan en in Kerkrade verordonneerde in 1928 burgemeester Habets: ‘Het is verboden zonder schriftelijke vergunning op of aan den openbaren weg muziek te maken, te zingen of te doen zingen; het is verboden zich gemaskerd, vermomd of verkleed in de kleeding van een ander geslacht in het openbaar, waaronder begrepen publieke localiteiten, te vertoonen of kleeding verbonden aan geestelijke of burgerlijke ambten te dragen.’
In Heerlen werd tevens strak vastgehouden aan het Veertig Uren Gebed: openbare aanbidding van het tentoongestelde heilig sacrament gedurende 40 uren achtereen. Door deken Jochems werd dit in jaren zestig afgeschaft.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was carnaval geheel verboden, maar in de jaren ervoor werd in steden zoals Sittard, Maastricht en Aken het narrenfeest wel gevierd.
De Limburger Koerier schrijft in 1938: ‘En terwijl overal in Limburg gehost en op zijn luidst gezongen wordt en Prins Carnaval door Limburgs gouwen trekt, bewonderd en toegejuicht door duizenden zijner aanhangers, gaat in Heerlen het leven zijn gang alsof er geen carnaval bestond.’
In diezelfde krant staat in 1936 met betrekking tot het wegtrekken van vierders een ingezonden brief: ‘Zondag zijn aan den spoorweg duizenden retours verkocht , dus al het volk ging elders waar vermaak en jool was.’
In 1934 meldt een advertentie: ‘Herinnerd wordt hierbij aan art. 52 der Algemeene Politieverordening voor de gemeente Heerlen waarbij het verboden is op den openbare weg zich te vertoonen gekleed in de kleeren van de kunne waartoe men niet behoort, alsmede geheel of gedeeltelijk vermomd, verkleed of het aangezicht met een masker bedekt.’
De bekende Heerlense carnavalsliefhebber Frans van Loo verklaarde lang geleden tijdens een interview eens: ‘De deken had het voor het zeggen, niet de burgemeester. Carnaval werd een duivelsfeest genoemd. Ik ben eens door de politie aangehouden. Ik was verkleed, maar had een lange regenjas aangetrokken om het te verbergen, maar de politieman zag dat er een clownsbroek onderuit kwam. Dus voortaan rolde ik de broekspijpen op.’
Over de periode na de oprichting van De Winkbülle herinnerde hij zich: ‘In Heerlen werd streng vastgehouden aan het Veertig Uren Gebed. De optocht trok, maar vanaf café Bijsmans tot aan het Kegelpaleis, de route langs de kerk dus, mochten de fanfares en harmonieën niet spelen. Een krant schreef later: het leek wel een begrafenisstoet.’
